Molenstraat 44, Vlissingen
Engeltje Frank werd op 16 februari 1880 in Bergen op Zoom geboren als dochter van Aaron Frank en Ester Koekkoek. Op 2 december 1900 trouwde zij op 20-jarige leeftijd in Middelburg met de 28-jarige Vlissingse handelaar in lompen en metalen Victor Cracau, een zoon van Jacob Cracau en Betje Lelieveld. Samen gingen zij wonen in Vlissingen waar zij in zeventien jaar maar liefst elf kinderen verwekten: Betje Josephine geboren in 1901, Ester geboren in 1902 en na vijf dagen overleden, Ari geboren in januari 1903, Rika geboren in december van datzelfde jaar, Jakob geboren in januari 1906 en zeven maanden later overleden, David geboren in december van datzelfde jaar, Ester in 1908, Jacob in 1909, Salomon in 1911, Joseph in 1916 en tenslotte Daniel geboren in 1917.
Victor Cracau was geen lieve jongen. Al jong kwam hij in aanraking met het wettig gezag. In september 1894 bracht hij wegens een overtreding een dag in het Huis van Bewaring door, vier jaar later waren het er nog eens twee. De beschrijving van deze arrestant die alleen lager onderwijs had genoten, luidde als volgt: 1.63 m lang, zwart haar, laag voorhoofd, bruine ogen, kleine neus, ronde kin, gezond uiterlijk, droeg een knevel. Volgens de papieren uit die dagen was zijn gedrag tijdens zijn detentie echter goed. Ook na zijn huwelijk tartte hij van tijd tot tijd het lokaal gezag. Volgens het dagblad De Zeeuw van 18 maart 1912 diende op die dag in de Middelburgse rechtbank een zaak tegen koperslager J.P. v. R. uit Middelburg, die beschuldigd werd van de diefstal van koper op het terrein van De Schelde in Vlissingen. Tegen Cracau werd bij die gelegenheid drie maanden cel geëist wegens heling. Hij had volgens de officier van justitie kunnen weten dat het materiaal niet eerlijk verkregen was. Zijn advocaat stelde echter dat Cracau onschuldig was. Cracau kende de gedaagde en had meerdere malen koper van hem gekocht. Victor vroeg en kreeg bij die gelegenheid clementie.
Een paar jaar later lijkt alles goed te gaan. Cracau kreeg in januari 1919 een vergunning voor het inrichten van een pakhuis voor lompen, metalen, touwwerk en dergelijke op Paardenmarkt nr. 10. Een half jaar later pleegde de 47-jarige Victor Cracau op 10 juli echter zelfmoord en stond Engeltje er alleen voor. Zij bleef achter met negen kinderen die volgens de overlijdensadvertentie ‘te jong [waren] om het smartelijk verlies te beseffen’. Hoewel haar zonen haar zeker bijgestaan zullen hebben, was zij het die nu aan het hoofd stond van de firma in lompen en metalen die de familie Cracau vanaf 1860 in Vlissingen bestierd had. Haar oudste zoon Ari was toen pas 16 jaar oud.
Zakelijk ging het getuige de advertenties in de kranten redelijk, al zal de hevige brand in het lompenpakhuis in november 1930 de nodige schade hebben aangericht. Door de felle wind had het vuur snel greep gekregen op een grote voorraad autobanden die daar lagen opgeslagen. De stank was ondraaglijk en de brand zo hevig dat de brandweer de aangrenzende huizen had moeten ontruimen. Gelukkig was de firma goed verzekerd en kon de opslagplaats in maart 1931 weer in gebruik genomen worden. Engeltjes zonen waren inmiddels wat ouder en de firma Wed. V. Cracau en Zn breidde in de jaren daarop de werkzaamheden steeds verder uit. Ook na de Duitse bezetting in 1940 bleven zij handeldrijven. Op 24 maart 1942 werd Engeltje echter gedwongen uit haar woning aan de Molenstraat naar Amsterdam te vertrekken. Ook haar zoons Ari en Daniel vertrokken vanaf dat adres. Ari’s veel jongere Amsterdamse echtgenote Martha Kesner (geboren in 1922) komt in de Vlissingse papieren niet voor. Waarschijnlijk heeft zij nooit in deze stad gewoond en heeft Ari haar pas in Amsterdam ontmoet. Martha, die in oktober 1943 in Westerbork beviel van een dochtertje dat zij Engeltje Cracau noemde, stierf in februari 1944 in Auschwitz samen met haar kind.
Ook Engeltjes andere zonen werden die dag opgehaald. David met zijn gezin in hun woning op de Paardenmarkt 29, Jacob in zijn huis op de Nieuwendijk. Engeltjes tweede dochter Rika ging vanuit Den Haag naar Amsterdam. Alleen haar oudste dochter Betje, die op 27 juli 1932 met P.J. Crucq getrouwd was, mocht in Vlissingen blijven omdat zij getrouwd was met een niet-Jood. In mei 1942 kreeg ook zij echter bevel de stad te verlaten.
In Amsterdam stonden Engeltje, Ari en Daniel vanaf 21 juli 1942 ingeschreven op de Pres. Brandtstraat 32. Vandaar ging het naar Westerbork, waar Engeltje en Daniel op 9 oktober 1943 op transport werden gezet. Engeltje overleed op 22 oktober 1943 in Auschwitz, Daniel werd op 31 maart 1944 in Auschwitz omgebracht. Ook Rika, Ester (voor wie in Terneuzen een struikelsteen is gelegd), Jacob (voor wie op de Nieuwendijk een struikelsteen ligt) en David (voor wiens gezin op de Paardenmarkt stenen liggen) werden vermoord. Salomon, Joseph en Ari overleefden de oorlog evenals hun zusje Betje die ruim negentig jaar oud zou worden. Salomon keerde na de oorlog terug naar Vlissingen om de firma Wed. V. Cracau en Zonen voort te zetten. In een advertentie op 9 juli 1945 met de kop ‘We zijn er weer!’ werden de inwoners van Vlissingen opgeroepen weer zaken met hen te doen. Pas in 1972 werd de firma opgeheven.
Katie Heyning
Engeltje Frank
Bergen op Zoom, 16 februari 1880
Auschwitz, 22 oktober 1943
Bereikte de leeftijd van 63 jaar
Daniel Cracau
Vlissingen, 21 november 1917
Auschwitz, 31 maart 1944
Bereikte de leeftijd van 27 jaar
Bronnen:
Joods Monument
Zeeuws Archief, Zeeuwen gezocht
Krantenbank Zeeland
C. Steugel, A. Meerman en J. de Hond, Joods Vlissingen. Een roerige en bewogen geschiedenis, Vlissingen 2010