Joodse geschiedenis Zeeland

24 maart 1942

‘De Duitsche autoriteiten hebben ons bericht dat Dinsdag 24 Maart a.s. de politie des voormiddags na 8 uur bij U thuis zal komen met het bevel Uw woning te verlaten en haar de sleutels te overhandigen. U moogt dien dag Uw huis niet verlaten vóór de politie U daartoe aanwijzingen geeft. De bedoeling is dat U dien dag naar Amsterdam verhuisd om U daar te vestigen. U moogt aan bagage zooveel medenemen als ieder gezinslid kan dragen. Van hetgeen U op deze wijze medeneemt moet U een lijst van den inhoud, ingevuld op bijgaand formulier, aan de politie overhandigen wanneer deze bij U komt. Uw bezittingen moogt U noch verkoopen, noch aan anderen overdragen. Onder bezittingen worden, behalve datgene wat tot de inrichting van de woning behoort, ook verstaan effecten en sieraden. (..)’.
(Bron: Brief Joodsche Raad d.d. 19 maart 1942)

Op 17 januari 1942 was een begin gemaakt met de door de nazi’s bevolen concentratie van Joden in Amsterdam. Men begon achtereenvolgens met gedwongen verhuizingen vanuit Zaandam, Utrecht, Zandvoort en Delfzijl. Ook Zeeland kreeg het bevel. Daarbij werd – zoals elders – door de Duitse bezetter de door hen per 13 februari 1941 ingestelde Joodse Raad verplicht tot medewerking. Met de formeel door de Joodsche Raad opgestelde brief van 19 maart 1942, slechts vijf dagen voor de ‘verhuizing’, dwongen de burgemeesters van de Zeeuwse gemeenten (in directe opdracht van de provinciale commissaris) de Zeeuwse inwoners die zich eerder gedwongen bij de gemeente hadden moeten laten registreren, om onze provincie, beroofd van hun bezit, te verlaten. Slechts enkelen hebben toen of later de mogelijkheid gehad om te kunnen onderduiken.
Op de achterkant van de brief staat een lijst met ‘eenige wenken’. Bij punt elf staat: ‘Reiskosten en de kosten van Uw onderbrenging en verblijf te Amsterdam zijn voor Uw eigen rekening’.

Over deze deportatie is op verschillende wijzen, soms jaren later, verslag gedaan. In dagboeken, brieven, officiële overheidsberichten, kranten, op monumenten en in wetenschappelijke studies. Van zowel slachtoffers, daders als omstanders. Het is daarbij altijd een poging om dat vast te leggen wat er ‘echt’ is gebeurd; wat het precies betekende en hoe het door betrokkenen werd ervaren, op maatschappelijk, collectief, familiaal, gezins- en buurtniveau. Om een goed beeld te krijgen van de betekenis van die deportatie zijn juist ook persoonlijke verhalen van belang. Die verhalen willen we hier samenbrengen. Het betreft hier een hele, door de Duitse bezetter (en soms op verzoek van de Nederlandse ambtenarij) heel precies gedefinieerde bevolkingsgroep die vrijwel in één keer werd gedeporteerd. Personen; niet een totaal getal, maar keer op keer één naam. Door de namen van deze gedeporteerde Zeeuwen te noemen en verhalen bijeen te brengen, proberen we niet te vergeten…
NB: Bij elk citaat verwijzen we naar de vindplaats, de bron. Voor een deel zijn dat archiefstukken bij de diverse overheidsinstanties of particuliere instellingen. Maar ook zijn er verschillende boekcitaten. Graag ontvangen we aanvullende ooggetuigenverslagen, want het verhaal is nooit af.

Schouwen-Duiveland

Ook op dit eiland waren de deportatiebrieven door de Joodse inwoners ontvangen. Eén brief ging naar Burgh en de overigen naar Zierikzee. Veel tijd om zaken te regelen was er niet. Maar in Zierikzee was er wel ‘hulp’ van de plaatselijke overheid. Donderdag 19 Maart 1942: Door de politie alhier is assistentie verleend bij de liquidatie van de goederen van de alhier wonende Joden.’ (Bron: ZA/GASD, Gemeente Zierikzee 1898-1996, Politierapporten 1942, inv.nr. 23/1505.)
Bij het vertrek uit Zierikzee laat het politierapport van die dag weten dat er ‘een tamelijk talrijk publiek aanwezig’ was. Het volledige verslag is beknopt: Dinsdag 24 Maart 1942: ‘De alhier wonende Joden zijn hedenmorgen met den tram van 7.45 uur van hier vertrokken om naar Amsterdam geëvacueerd te worden. Bij dit vertrek was een tamelijk talrijk publiek aanwezig. Ongeregeldheden hadden echter niet plaats en alles had een vlot en kalm verloop. De Mareschaussee zoowel als de gemeente-politie was hierbij aanwezig om indien noodig ongeregeldheden te voorkomen’. (Zierikzee 24 Maart 1942: De Wnd. Hoofdagent van politie. J.J. van Bemden.’)

In zijn dagboek schrijft Gerard Timmerman: ‘Kwart voor 8 naar de tram door het Vrije. 5 min voor 8, nam ik afscheid van mijn liefste Claartje.’ Clara Zilverberg-Labzowski die hier bedoeld wordt, was het vriendinnetje van Gerard. En met ’t Vrije wordt het straatje bedoeld dat een tiental meters verwijderd lag van de winkel van de familie Labzowski. Door een poortje – ’t Vrijpoortje – en ’t Vrije kwam men bij het tramstation.

24 maart 1942:

’s Morgens kwart voor zes opgestaan. Jij [Clara Labzowski; GjK] kwam me om half zeven opzoeken. Samen zijn we toen voor de laatste keer het hek uitgelopen. Staan praten met de politie en marchaussee. Het afscheid van de marachaussee. Kwart voor 8 naar de tram door het Vrije. 5 min voor 8, nam ik afscheid van mijn liefste Claartje. Door en in de nabijheid van de G.p haar de laatste zoen op haar zachte lieve lippen te drukken. We werden die niet met de tram mee moesten door de G.p van het perron afgestuurd. Hij kon het niet hebben dat ik mijn hartstochtelijk geliefd Claartje een zoen gaf. Mijn schat stapte neen moest toen plaatsnemen in de laatste coupe. […..]Ik zal het nooit vergeten. Het was zo moeilijk. Ik kon het bijna niet.
Jij knikte op dit teken. Ja en toen was je weg. Jij met wie ik zoveel had omgegaan. Een meisje dat zo goed voor me geweest was. Clara ik vond het fijn dat we de laatste oogenblikken dat we elkaar zagen nog aan God om uitredden uit deze moeilijke en donkere toekomst vroegen. Je was weg. Het laatst zag ik je arm nog. Toen ik de rook van de locomotief voor jouw beeltenis en voorgoed was in het onzekere van de toekomst opgenomen. Ik ging terug naar huis. Er was iets in me gebroken. Iets als dit niet hersteld zou worden iet verschrikkelijks ten gevolge zou hebben. Ik had een schoon en mooi vooruitzicht dat als Gods wil het zo beschikte dat jij niet meer bij mij op deze aarde mocht komen ik maar naar jouw toe mocht komen. Ik mag dan o jij mij in het zijkamertje beloofde mijn leven voor jouw geven. En ik zou jouw dierbaar bloed 3 voudig wreken. En dan gelukkig met jou samen bij God in de hemel zijn. Waar we nooit meer, noch door aardse machten noch door honger of ziekte te lijden hadden.
Ik zei je ook, dat je het fijn moest vinden dat je voor je geloof zo iets overkomen moest. Ja, Clara het valt niet mee. Jij zo jong zo iets te denken en te geloven.
Kwart over acht was ik thuis. Ik at, verklede me en ging naar school. Kwart voor negen daar kwam ik de man, die vent die jullie zo op de stoep gezet had aan. Deed parmantig den deur van jouw geliefde woning open en stapte binnen.
Om kwart voor één toen ik uit school kwam stond er een kar voor de deur en ze haalden jullie etenswaren uit het huis. Toen kwam er iets in me dat kan ik niet in woorden weergeven. Jouw etenswaren werden weggehaald. Het was maar goed dat jullie dit niet gezien hebben.
Gegeten en onder het eten brachten ze een brief van de luchtbescherming. Nu wat gaf ik daarom jij was toch niet onder degenen die onder onze groep ingedeeld was. Jij zit maar te hopen veilig en onder Gods hoede in Amsterdam. ’s Middags verliep alles gewoon op school. Van de jongens veel medeleven met jou. Zo’n altijd opgewekt meisje dat althoos tegen iedereen een vriendelijk woord had.
Naar mijnh. Broere., geen werk. Zitten boven onder de les.
’s Avonds op bed liggen worstelen met de gedachten over jouw. Schreien nee het was wanhopig uitschreeuwen naar jouw. Naar mijn Clara. Ik kan, ik kan geen afstand doen van jouw. God wilt het zo en ik gedenk aan de woorden van jouw dat ik moet leren en werken om gauw bij jouw te zien. Ik sliep in een wanhopige gemoedsstemming in.
Jouw beeltenis nog steeds voor ogen zwevend. De dag van zo veel beproeving was ten einde. Maar God zal alles weer tot het goede eind bre[ngen]. God is een God van liefde. Hij antwoord op ’t gebed.” (Bron: ZA/GASD, toegang 489, nummer 879: Dagboek van Gerard Timmerman te Zierikzee.)

Eveneens werd van de joodse inwoners van Zierikzee de volgende verklaring verwacht te worden ondertekend:
“Ondergeteekende …..
Te Zierikzee verklaart, dat hem/haar namens den Burgemeester van Zierikzee is medegedeeld, dat uit Amsterdam gevluchte joden niet in Zeeland mogen verblijven, terwijl het hem/haar verder bekend is dat hij/zij verplicht is om indien zich joden uit Amsterdam afkomstig bij hem/haar huisvesting genieten of zich om onderdak vervoegen, zij daarvan middels de plaatselijke politie melding zullen doen.

Zierikzee, 1 Maart 1941: Van de volgende personen die de verklaring hebben ondertekend zijn afschriften in het gemeentearchief van Schouwen-Duiveland teruggevonden: H. Labzowksi, Jacob van Dijk, A. Wilkens, Ch. Spalter, Frenk-Labzowski en I. Wilkens. (Bron: ZA/GASD; Gemeentepolitie te Zierikzee 1852-1958, Stukken betreffende de Joodse inwoners en hun deportatie 1940-1943, inv.nr. 40/116.)

Na het vertrek van de joodse inwoners uit Zierikzee, maakt de politie per huis een rapport op van de aangetroffen toestand. Hiervoor is een geschreven instructie beschikbaar. Deze wordt per 26 maart opgestuurd naar de Sicherheitspolizei te Amterdam.

Aan de ‘Sicherheitspolitie te Amsterdam’:
“Politie-Zierikzee, No. 471.
Zierikzee, 26 Maart 1942.
Onderwerp: Rapporten inzake evacuatie Joden.
Ik heb de eer U te doen toekomen de rapporten betreffende de evacuatie der in Zierikzee wonende Joden.
Een inventarislijst van de goederen die zij hebben mede genomen gelieve U hier bij aan te treffen. Van Betje Frank is echter geen inventaris lijst aanwezig.
Ik deel U verder nog mede dat van Abraham Samuel Frenk geen rapport aanwezig is daar ik deze niet heb ontvangen.
Wel is van hem een inventarislijst van de goederen die hij heeft medegenomen aanwezig.
Deze treft U hierbij ingesloten aan.
De burgemeester van Zierikzee.”
(Bron: ZA/GASD; Gemeentepolitie te Zierikzee 1852-1958, Stukken betreffende de Joodse inwoners en hun deportatie 1940-1943, inv.nr. 40/116.)

Brief aan ‘den Heer Hausrater-fassum te Amsterdam’.
“Politie – Zierikzee, N2
Zierikzee, den 26 Maart 1942.
Ik heb de eer U te doen toekomen een lijst van inbeslaggenomen levensmiddelen, welke inbeslaggenomen zijn bij de hier ter plaatse wonende Joden, die inmiddels zijn geëvacueerd.
± 3 hectoliter aardappelen.
een hoeveelheid rijst.
1 bus in houdende basterd suiker.
1 bus doperwten.
8 pakken lucifers.
3 flesschen azijn.
5 pakken koffie-surrogaat, elk pak inhoudende 250 gram.
enkele vetkaarsen.
2 pakken stijfsel met nog een hoeveelheid in een bus.
5 bussen vim.
1 flesch azijnessenoe.
3 doozen, gedeeltelijk met beschuit en koekjes gevuld.
1 flesch ammonia,
2 flesschen calve saus.
enkele pakken beschuit.
verschillende zakjes inhoudende bruine en witte boonen.
1 flesch met augurken
1 flesch zoete most.
1 flesch met limonade-extract.
een kleine hoeveelheid thee.
3 pond witte suiker met nog een kleine hoeveelheid in een bus.
verschillende kleine hoeveelheden bakmeel, maizena, puddingpoeder enz.
eenige appelen.
± 5 pond zout.
verschillende restje’s wijn.
1 doos schoencreme.
1 doos meubelwas.
1 tube poets-extract.
enkele ledige flesschen.
Een hoeveelheid cacao.
enkele jusblokjes.
250 gram speksteenpoeder.
1 zakje gort.
verschillende restjes havermout, vermicelli, bakpoeder, jam, koffie-surrogaat, stroop, mosterd, peper enz, dit zijn echter alle zeer kleine hoeveelheden.
Opgemerkt zij, dat bovenstaande levensmiddelen niet aan direct bederf onderhevig zijn.
De Burgemeester van Zierikzee.
Ik verzoek U beleefd mij wel te willen berichten hoe met deze levensmiddelen gehandeld moet worden.”
(Bron: ZA/GASD; Gemeentepolitie te Zierikzee 1852-1958, Stukken betreffende de Joodse inwoners en hun deportatie 1940-1943, inv.nr. 40/116.)

‘Woensdag 29 April 1942.
Maandag, Dinsdag en Woensdag is door de politie alhier toezicht gehouden bij het op laden der meubelen afkomstig uit de woningen der alhier geëvacueerde Joden.
Het schip Didi van J.A.A. Hofman te Amsterdam, hetwelk afgeladen was met goederen afkomstig uit de woningen van alhier geëvacueerde Joden is met 12 loodjes verzegeld.’
(Bron: ZA/GASD, Gemeente Zierikzee 1898-1996, Politierapporten 1942, inv.nr. 23/1505)
In de Zierikzeesche Nieuwsbode van 7 augustus 1942 staat onder de rubriek “Loop der bevolking van Zierikzee” het volgende vermeld:
‘Vertrokken (…) Jacob van Dijk en gezin naar Amsterdam; (…) Adolph A. Wilkens naar ’s-Gravenhage; Abraham Wilkens naar Amsterdam; Selma Wilkens naar ’s-Gravenhage; Wilhemina Frenk-Labzowski naar Amsterdam; (…) Abraham S. Frenk naar Amsterdam; Betje Frenk naar Amsterdam; Izaak A. Wilkens en gezin naar Amsterdam; Abraham Spalter en gezin naar Amsterdam; Henoch Labzowski en gezin naar Amsterdam…”. (Bron: Zierikzeesche Nieuwsbode, 7 augustus 1942.)
In de Zierikzeesche Nieuwsbode van 6 augustus 1942 staat onder de rubriek ‘Uit Stad en Provincie’ vermeld:
“Burgh (…) Vertrokken 14. Irma Jacobs naar Amsterdam”.
(Bron: Zierikzeesche Nieuwsbode, 6 augustus 1942.)

Herdenking 2012:
‘Jongens en meisjes, dames en heren. 24 maart 1942, wat voor weer zou het toen geweest zijn? Ik weet het niet, ik kan me voorstellen dat het een frisse voorjaarsdag is geweest. Een voorjaarsdag midden in de oorlog. Een oorlog met heel veel slachtoffers, oude mensen maar ook jonge mensen, ja zelfs kinderen zoals jullie, werden slachtoffer van deze vreselijke gebeurtenis. Ook in Zierikzee werd de oorlog gevoeld, want kort voor de 24ste maart kregen Joodse gezinnen uit Zierikzee en andere plaatsen in Nederland te horen dat zij naar Amsterdam moesten vertrekken. Waarom? Dat wisten ze niet of toch wel?………… De jongens en meisjes vonden het wel spannend hoor, helemaal naar Amsterdam met je broertjes en je zusjes, je vader en je moeder. Ik stel me zo voor dat er onderling heel veel over gesproken is op school, op straat, onderweg naar huis, “heb je het al gehoord? Wij gaan naar Amsterdam!” ….maar de vaders en de moeders hadden bange vermoedens. Op 24 maart werden de joodse mensen uit Zierikzee opgehaald door Nederlandse politieagenten, 26 mensen waren het, 26 Zierikzeeënaars. In gedachten zie ik ze lopen: een klein koffertje of een tas met wat spulletjes erin op weg naar het Havenplein, daar moesten ze zich verzamelen. Toen iedereen er was liepen ze via het Vrije naar de Touwbaan en zo naar het station waar ze in de tram stapten. Zwaaiend naar hun vrienden, hun buren en bekenden, ging de tram richting Zijpe. Niet wetende dat 22 van de 26 mensen nooit meer zouden terugkeren. Zij werden vermoord in concentratiekampen, mishandeld en op beestachtige wijze afgeslacht. De jongste kinderen en de oudere mensen werden vaak gelijk vergast bij aankomst. Een vreselijke gebeurtenis heeft zich in die tijd afgespeeld. Miljoenen mensen werden op gelijke wijze afgevoerd en vermoord, ouderen, jongeren, ja zelfs kleine kinderen. Daarom is het goed dat wij steeds weer blijven herdenken en gedenken, in het bijzonder aan de 22 slachtoffers uit Zierikzee waar dit monument voor is opgericht, wat jullie als school hebben geadopteerd. Maar ook de slachtoffers die er ook vandaag nog vallen in oorlogsgebied moeten we niet vergeten, nog steeds worden groepen mensen vervolgd en vermoord, vanwege hun geloof, of vanwege wie ze zijn. Het monument wil zeggen: wees alert, wees waakzaam en dat geldt voor iedereen. Ook voor jullie jongens en meisjes, wat er toen gebeurd is mag nooit worden vergeten. Ik wil dan ook mijn waardering uitspreken voor de inzet van jullie juffen en jullie meesters, maar ook jullie inzet is van vandaag is van grote waarde. Laten we gezamenlijk deze herdenking blijven vasthouden ook in de toekomst’.
(Bron: Wim Dorst Raadslid ChristenUnie 23 Maart 2012. Tekst bij herdenking 2012)
Monument Zierikzee. Foto: J. Kouwe

Walcheren

Naast ooggetuigenverslagen zijn er ook getuigen uit de tweede of derde hand terug te vinden in dagboeken. Een voorbeeld hiervan is die van M. Wandel die over de situatie van Middelburg schrijft:

8 Maart 1942

‘… Nog een kort bezoek bij oom Leen Corstanje den bakker in de Korte Noordstraat [Middelburg] en begaf ik mij vervolgens naar de autobus aan het station om vandaar om 11 uur te vertrekken naar Goes. Een medepasagier vertelde mij, dat alle Joden uit Walcheren dien dag aanzegging hebben gekregen, Zeeland te verlaten met medeneming van 15 kg kleeren en fl. 60,- per persoon, met achterlating van huis en haard om dan opgezonden te worden naar Amsterdam. Overal lees je bij openbare gelegenheden cafe’s etc. “Voor Joden verboden” en zoo worden die arme menschen opgejaagd ter slachting.’

(Bron: ‘Dagboek 1940-’45’ van M[arinus] Wandel (30 januari 1894, Nieuwerkerk Zld/4 maart 1985, Vlissingen). Uit: ZA/GASD-bibliotheek nr.7565.) NB: De tekst van dit dagboek is na de oorlog – in de jaren 1980 – geredigeerd.

Je hoeft morgen niet naar school zei mijn vader op een avond in maart 1942. Ik was toen 8 jaar en dat leek me wel wat! Morgen gaan we heel stil afscheid nemen van mensen die we misschien nooit meer terug zullen zien, zei mijn vader ernstig, en ik denk dat het goed is dat jij dat ook ziet en ik hoop dat je dat nooit zult vergeten. De volgende morgen, het was dinsdag 24 maart 1942, gingen mijn vader en ik naar de Stationsstraat in Middelburg waar het voor die tijd ongewoon druk was. Niet dat het zwart zag van de mensen maar toch stonden er ongewoon veel mensen aan de stoeprand aan weerszijde van die straat. Het leek of ze elkaar stilzwijgend observeerden. Toen kwamen ze vanuit de stad. Mannen, vrouwen, kinderen. Allen bepakt en bezakt. Sommigen met heel veel bagage. Daar, tussen al die mensen zag ik onze huisarts Dokter L. Weyl. Hij zag ons en nauwelijks merkbaar knikte hij naar ons. Allemaal verdwenen ze in het Station en langzaam verdwenen ook de toeschouwers terug naar hun huizen. Op de terugweg naar huis zei mijn vader me dat hij ook niet precies wist wat er met die Joodse mensen ging gebeuren maar hij dacht dat het voor hen niet goed zou aflopen. Het was een deel van mijn “anti Nazi” opvoeding. Mijn vader wees me wel vaker op zaken die hij van belang vond daarbij altijd herhalend dat het niet “de” Duitsers waren maar hun regering. Pas heel veel later was ik pas echt in staat het door mijn vader bedoelde onderscheid te kunnen maken.

(Bron: website Jan Wigard ( Jodenvervolging wigard.nl)

20 maart 1942

‘In alle stilte gaan de afschuwelijkste maatregelen tegen de Joden verder.(…) In Middelburg is aan de Joden alles ontnomen, ook huisraad en kostbaarheden, zelfs polshorloges. En nog steeds gaat het verder. Wanneer komen wij hier in Den Haag aan de beurt?’

(Bron: Wally M. de Lang, Het oorlogsdagboek van Dr. G. Italie. Den Haag, Barneveld, Westerbork, Theresienstadt, Den Haag 1940-1945., uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen,2009, 250.)

25 maart 1942

‘De Joden uit Middelburg zijn naar Amsterdam vervoerd in speciale wagons, onder geleide van Gestapo-lieden. Ze mochten elk honderd gulden meenemen. Bij het vertrek nam de niet-joodse bevolking, het politie-cordon verbrekend, zeer hartelijk afscheid.’

(Bron: Wally M. de Lang, Het oorlogsdagboek van Dr. G.Italie. Den Haag, Barneveld, Westerbork, Theresienstadt, Den Haag 1940-1945., uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen,2009, 252.)

“Bij den Joodschen Raad voor Amsterdam is een persoonsbewijs gedeponeerd ten name van Elisabeth Frank, gehuwd met H. Couzijn, geboren 10 Januari 1899 te Middelburg. Het persoonsbewijs kan door de eigenares afgehaald worden bij den Joodschen Raad voor Amsterdam, Nw. Keizersgracht 58, kamer 106.” (Bron: Het joodsche weekblad: uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam, 14-8-1942.)

Opgave joden “8 September 1942

Den Heer Secretaris-Generaal van het Depart. van Opvoeding Wetenschap en Cultuurbescherming te ’s Gravenhage

Ter voldoening aan het gestelde in Uw schrijven van 26 Augustus 1942 no 13908 afd. V.H.M.O. heeft ons Bestuur de eer U te berichten dat onder het personeel van de Handelsdag- en Avondschool te Middelburg, geen enkel persoon voorkomt, gehuwd met een Jood of met iemand die als zoodanig moet worden beschouwd.

Namens het Bestuur der Vereeniging voor Handelsonderwijs.

Wn.secretaris.”

(Bron: Zeeuws Archief; Archief Ver. voor handelsonderwijs, Middelburg (1909-1980), Circulaire stukken 1942 (2 stukken), inv.nr. 391/84.)

Post uit Amsterdam

“Amsterdam 3 Sept. 1942

Aan Eerw. Heer Mr. A.J. v.d. Weel

Londensche Kade 7 Middelburg

Weled Heer!

Ik liet U hedenmorgen door mijn dochter opbellen om U het treurige nieuws betreffende het echtpaar Boasson mede te deelen. Levendig kan ik mij Uw schrik voorstellen. Ik ben nu zoo vrij U te schrijven, daar de heer Boasson mij mededeelde, dat U zijn gevolmachtige bent met de verstrekkende macht. Het verloop van de arrestatie en deportatie was als volgt. Wij zaten tezamen te praten, zoals iederen avond, daar wij om acht uur thuis moeten zijn. Om circa 10 uur werd er gebeld, veel reden tot schrik en kwamen heren agenten naar boven (Hollanders), welke bevelschrift tot medeneming van den heer, mvr. Boasson toonden. Het wordt 10 minuten tijd gelaten te pakken. Reden werd niet opgegeven. Trouwens dit doet er niet toe, wij moeten allen weg. Ik had nog de gelegenheid hem even apart te spreken en gaf hij mij eenige papieren en wat geld. Het geld behoud ik en heb daarvan reeds artikelen gekocht, welke ik hem heden toezond. De papieren zend ik U ter als postpakket met wat sleutels. Gelukkig hielden de heer en mvr B. zich heel flink. Omdat mijn kinderen beide bij de Joodsche Raad zijn en mijn andere dochter daar zelfs vrij veel invloed had (mijn telefoon is bijv. nog niet afgesneden) waren wij in de gelegenheid direct de noodige stappen tot vrijlating te doen. Het daartoe bestemde bureau v/d Joodsche Raad heeft de geheele nacht doorgewerkt. Bij informatie heden morgen bleek dat ook het echtpaar Boasson op de lijst stond van wie vrijlating gereclameerd werd, doch het was tevergeefs. Allen waren reeds doorgestuurd naar Westerbork, waarschijnlijk ter verdere deportatie. Intusschen heeft de Joodsche Raad hier, alle gegevens nu naar Westerbork gezonden, waar een instantie van haar werkt. Wat de resultaten van haar arbeid … kan men helaas niet optimistisch zijn. Laten we er het beste van hopen. Wij doen al het mogelijke.

U zoudt mij verplichten met een zoo mogelijk telefonische bevestiging van ontvangst van dezen brief en het pakket. ’s Avonds na 7 uur 52857 en overdag behalve tusschen 12 en 2 uur en 5½/7 op mijn kantoor 48446-41746.

Gaarne tot Uw dienst indien U meerdere inlichtingen wenscht.

Hoogachtend.

[get.] M.J. Levie.

M.J. Levie, Plantage Muidergracht 29.

Tel. 52857 Amsterdam-C.”

(Bron: Zeeuws Archief; Gemeente Middelburg: Knipselverzameling 1976-1999, Joden, inv.nr. 1861/121 en Joods Cultureel Kwartier; D002512-01/02.)

Het plotseling vertrek van Joodse klasgenoten was schokkend. David Polak zat in mijn klas. En nog een meisje, haar achternaam was Frank. Haar vader had een juwelierszaak in de Lange Delft. David heeft de oorlog overleefd, ik heb nog lang contact met hem onderhouden. Hij woonde op de Rouaansekaai. Toen ze gedwongen werden te vertrekken lieten de verhuizers zogenaamd per ongeluk hun vleugel in de kaai vallen.Er zat ook een meisje van een NSB’er in mijn klas. Bij haar thuis werd bij de bevrijding al het meubilair kort en klein geslagen. Later hadden we een reünie van mijn derde klas van de lagere school. Daar hebben David en het NSB-meisje met elkaar gesproken.

(Uit: Jong in de oorlog: Dicky Schouten-van Loo, door Jan van Damme, Paard van Troije, Goes, 2019/20)

Op dinsdag 24 maart ’s morgens kwam de politie bij de Boassons en bij hun lotgenoten aan huis. Hun bagage was weer gepakt, wat ze konden dragen mochten ze meenemen. Ze overhandigden de sleutels aan de politie en trokken voor het laatst de deur van hun huis achter zich dicht. Het was weer een stralende morgen, en zij gingen hun laatste gang naar het station. Er stond aan weerszijden van de straten een menigte mensen, bij wijze van afscheid voor de Boassons en hun lotgenoten. In Amsterdam hebben zij nog vijf maanden gewoond, aan de Plantage Muidergracht 29, bij de familie Levie. Toen eind augustus, begin september de arrestaties begonnen, zaten de mensen elke avond op van de zenuwen te wachten tot het moment dat het deportatiebevel hen zou treffen. Lang duurde voor hen die spanning niet, want op 2 september werd om 10 uur ’s avonds aangebeld. Het waren Nederlanders, gewone politiemannen, zij gaven de Boassons tien minuten de tijd om hun spullen te pakken. De Boassons kwamen de volgende dag, 3 september, aan in Westerbork. Op 4 september ving de reis al aan naar het oosten, toen nog in personenwagons, de goederenwagons kwamen pas in 1943. Drie dagen en nachten duurde de reis meestal. Mag Auschwitz een reisdoel genoemd worden?

(uit: Verhalen achter de zeven struikelstenen in Park de Griffioen te Middelburg, 2016)

Mattie van den Ouden werd op 18 oktober 1921 geboren in de Koningin Julianastraat, een nieuwe straat (gebouwd in 1920), waar toentertijd veel ambtenaren woonden. Haar vader was brigadier van politie. Ze had drie broers. Mattie volgde de christelijke lagere school aan de Herengracht en daarna de ULO. Na haar schooltijd werkte Mattie een paar jaar bij manufacturenwinkel Boasson op de Markt. “Bij Mark en James Boasson. Die waren joods. Na de Kristallnacht in 1938 heb ik nog gecollecteerd voor de Joodse vluchtelingen. Dat werd toen in het hele land gedaan.” Aan haar betrekking bij Boasson kwam een einde op 17 mei 1940. Die dag werd de zaak verwoest, zoals een groot deel van het centrum van Middelburg. “M’n vader kwam die avond huilend thuis. Z’n stad was kapot. ’s Maandags liep ik met de oma van mijn man door de stad. Overal puin en alles smeulde en stonk.” Een paar jaar eerder had ze ‘kennis gekregen’ aan Ary le Cointre. Hun eerste avond samen uit was op 31 januari 1938, de dag dat prinses Beatrix is geboren. Die avond en de hele week erna was het feest in de stad.

Na de verwoesting van de zaak van Boasson in mei 1940 ging Mattie helpen in de bakkerszaak van haar schoonfamilie. Ook in de oorlog werd brood en banket gebakken, hoe provisorisch dat soms ook moest. Het gewone leven ging door, maar de oorlog was soms ongenadig aanwezig. Door de etalageruit van de winkel in de Stationsstraat zag Mattie in april [maart] 1942 de Middelburgse Joden langskomen die met de trein naar het getto in Amsterdam moesten gaan. “Alle Joden moesten weg. Ik heb vanuit de winkel zoveel bekenden voorbij zien gaan. Ook de twee gezinnen Boasson. En de familie Prins, met twee schattige meisjes, die met hun poppen in de arm naar de trein liepen. Dan ben je zo machteloos. Ze zijn nooit teruggekomen.”

(PZC 23 januari 2010: Elke gezindte had zijn eigen winkeliers: Mattie le Cointre-van den Ouden)

Een herinneringsplaquette voor de Zeeuwse Joden die op 24 maart 1942 door het nazi-regime vanaf dit station op transport werden gesteld en omkwamen in de Duitse concentratiekampen tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Het transport op die dag tijdens de oorlog bestond uit een aantal Joodse inwoners van Middelburg en andere Joodse burgers die verspreid in de provincie Zeeland woonden. Zij zouden hun stad, dorp en provincie nooit meer terugzien. Van de toenmalige Joodse gemeenschap in Zeeland ten tijde van de Tweede Wereldoorlog werden er waarschijnlijk 120 het slachtoffer van de Holocaust.

Tekst op de plaquette:

Op 24 maart 1942 begon de lange reis van de Zeeuwse Joden naar de vernietigingskampen 1940 – 1945

In de jaartallen 1940 – 1945 zijn Davidsterren aangebracht. Onder de jaartallen 1940 – 1945 is een Hebreeuwse tekst te lezen.

Naar het Nederlands vertaald:

En de naam van de dode zal

niet worden uitgewist

uit de kring van zijn broeders

en uit de poort van zijn stad.

Gij zijt heden getuigen.

Tekst: Mia van den Berg

Tholen en Sint Philipsland

[p.32] “Mogen blijven.” Die tekst telegrafeerde burgemeester Schuller op 21 mei 1942 vanuit Amsterdam naar Sint-Maartensdijk. De burgervader had bij de Joodse Raad in de hoofdstad weten te bereiken dat Sara Rijnberg-van den Broek, de enige joodse inwoner van zijn gemeente, niet op transport hoefde naar kamp Westerbork in Drenthe. Zo bleef de 83-jarige de gaskamer bespaard. Zij en haar man Jacob, die schoenmaker en caféhouder was, overleden twee jaar later op hun evacuatieadres in Bergen op Zoom. Ze zijn na de oorlog herbegraven in Sint Maartensdijk.

(Bron: Kees de Koning & Wally Blaas, Gevallen en gebroken. Slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog op en van Tholen en Sint-Philipsland. Tholen, Heemkundekring Stad en Lande van Tholen, 2005, 32)

De Bevelanden

Meer van principiële aard was de discussie die de burgemeester van de Zeeuwse gemeente Heinkenszand op 22 december 1942 met de rijksinspectie voerde. Hij vroeg zich af waarom er überhaupt een bewijs van lidmaatschap moest worden overlegd. ‘Men kan ook zeer wel tot de Nederlandse Hervormde Kerk horen zonder lidmaat te zijn’. De burgemeester probeerde voor elkaar te krijgen dat Henriette van Werkum-Cohen tot de Nederlandse Hervormde Kerk mocht behoren, zonder dat er van haar een doopakte bestond. De kwestie was eind 1941 al aangekaart en zou tot februari 1943 voortduren. Tot december 1942 bleef de rijksinspectie volhouden dat de vrouw geen lid van de Nederlandse Hervormde kerk kon zijn. In februari 1943 ontving ze uiteindelijk toch een gemengd-gehuwde status.

(Bron: C.P. van den Boomgaard, (2019). Voor de nazi’s geen Jood: Hoe ruim 2500 Joden door ontduiking van rassenvoorschriften aan de deportaties zijn ontkomen. (Bron: Clarissa Henriëtte van Werkum-Cohen (22.6.1892) doos 28, Collectie Calmeyer, CBG))

Half-Joden (GI) en gemengd-gehuwden die als strafgeval binnenkwamen konden net zo goed in aanmerking komen voor deportatie naar Oost-Europa. (…) Ook Eliazer Eijl, voormalig directeur van de herenmodezaak van de Firma Kattenburg in Goes, was het overkomen. Hij was als strafgeval opgepakt en naar Westerbork overgebracht omdat hij zich had begeven in de voor Joden verboden zone de ‘Lange Poten’ in Den Haag, zo was hem achteraf duidelijk geworden. Eliazer was gemengd-gehuwd en had drie kinderen die christelijk werden opgevoed. Dit gaf hem goede hoop om weer vrij te komen uit Westerbork. Toch zou hij op 29 januari 1943 op transport gaan en op 2 februari 1943 in Auschwitz worden vermoord. Eliazer ging hier in het geheel niet van uit en schreef zijn familie nog enkele dagen voor zijn deportatie:

‘Overigens hoeven jullie je niet ongerust te maken dat ik doorgestuurd word, want zolang het papieren onderzoek duurt, blijf ik hier. En als de papieren in orde zijn wordt er verder gewerkt’. (Brief Eliazer Eijl aan familie vanuit Westerbork op 24 januari 1943, privécollectie M. Moulijn, kleindochter van Eliazer Eijl)

(Bron: C.P. van den Boomgaard, Voor de nazi’s geen Jood. Hoe ruim 2500 Joden door ontduiking van rassenvoorschriften aan de deportaties zijn ontkomen. Proefschrift UvA, 2019, p. 108)

Zeeuws-Vlaanderen

Voor de Joodse inwoners van Zeeuws-Vlaanderen was de 1942-situatie anders dan in de rest van de provincie Zeeland. Hoewel Zeeuws-Vlaanderen nooit een officieel door de overheid erkende Joodse gemeenschap heeft gekend, verbleven er in de periode aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog toch enkele honderden Joodse vluchtelingen. De eerste vijftig arriveerden op maandag 24 april 1939. Twee dagen later arriveerde nog een groep. Ditmaal van ongeveer 120 personen. Ze werden op twee hoofdlocaties in Sluis ondergebracht: de tot het katholicisme bekeerde groep kwam terecht in de voormalige meisjeskostschool aan de Sint Annastraat, de tot het protestantisme bekeerde groep – merendeels evangelisch-luthers – in het pensionaat Saint-Joseph.

Over het vervolg van deze twee groepen schrijft J. Tenkink, op 1 juli 1940, als waarnemend hoofd van het Departement van Justitie:

Tengevolge van den oorlogstoestand en de bezetting van ons land moesten de vreemdelingen, die in het kamp te Sluis verbleven, dit kamp verlaten. Een aantal der kampbewoners verspreidde zich over ons land; de overigen weken uit naar België of Frankrijk. Ik heb besloten alle vreemdelingen, ook vrouwen en kinderen, die op 10 mei 1940 in dat kamp woonden en thans hier te lande verblijven, in het interneeringsdepôt te Hoorn te doen opnemen. Ook degenen dezer vreemdelingen, die alsnog uit het buitenland naar Nederland terugkeerden, moeten in het depôt te Hoorn worden opgenomen.

(Bron: Alle G. Hoekema, ‘Bloembollen’ voor Westerbork. Hulp door Zaanse en andere doopsgezinden aan (protestants-) Joodse Duitse vluchtelingen, 2011, 93.)

De gedwongen verhuizing van 24 maart 1942 was in feite de tweede keer dat joodse inwoners/vluchtelingen uit Zeeuws-Vlaanderen moesten vertrekken.

Aan de heer commissaris der provincie te Middelburg

Onderwerp: opgave Joden

Terneuzen, 23 maart 1942.

Bij mijn schrijven van 23 Februari 1942 deed ik U toekomen een lijst van de in mijn gemeente wonende joden. Op deze lijst kwamen, behalve de volle joden, ook de GI en GII voor. Daar nader is gebleken, dat deze niet moeten worden opgegeven, doe ik U hierbij thans een verbeterde lijst toekomen, met verzoek, deze onmiddellijk aan de instantie, welke de lijst had gevraagd te willen doorgeven.

De burgemeester van Terneuzen,

[ondertekend door de waarnemer C. Verlinde]

(Bron: gemeentearchief Terneuzen, dossier ‘Maatregelen tegen de joden’)

Aan den Befelshaber der Sicherheitspolizei Abt. Zentralstelle für jüdische Auswanderung

Enterpestraat 99
Amsterdam
Terneuzen, 24 maart 1942.
Onderwerp: Doktersverklaring Mevr. Cracau
Ik doe U hierbij toekomen een doktersverklaring betreffende Mevrouw Cracau-van der Burgt, aangevende de reden, waarom deze te Terneuzen is achtergebleven.

De burgemeester van Terneuzen,
[ondertekend door de waarnemer C. Verlinde]
(Bron: gemeentearchief Terneuzen, dossier ‘Maatregelen tegen de joden’)
NB: De Duitse vertaling staat onder de Nederlandstalige tekst.
An die Zentralstelle für jüdische Auswanderung
Euterpestraat 99
Amsterdam (S.S. Hauptsturmführer Woerlein)

Terneuzen, 30 April 1942.
Ten gevolge op de jodenaktie op 24 Maart 1942 in deze streek zijn heden morgen twee woningen, eertijds bewoond door joden, door mijne politie, in opdracht van de Zentralstelle, ontruimd. Het meubilair is in een schip gebracht. Deze joden waren geen eigenaar der betreffende huizen. Eigenares is de Woningbouwvereeniging “Werkmansbelang” te Terneuzen. Opdat deze vereeniging de beide huizen weder verhuren kan, verzoek ik U beleefd de huizen van Steenbergenlaan 22, vroeger bewoond door
I. Fonteijn en van Steenbergenlaan 50, vroeger bewoond door A. Walg wel te willen vrijgeven.

De burgemeester van Terneuzen,
[ondertekend door de waarnemer C. Verlinde]
(Bron: gemeentearchief Terneuzen, dossier ‘Maatregelen tegen de joden’)
NB: De Duitse vertaling staat onder de Nederlandstalige tekst.
Na 24 maart 1942 ging het zoeken naar joodse inwoners verder….
Aan: Mr. A.J.W.N. Stokvis

  1. Mielen

C.G. Ramselaar
Onderwerp: afstamming
Terneuzen, 7 april 1942.

Door de Sicherheitspolizei te Terneuzen wordt mij opgedragen te onderzoeken of U van joodsche afkomst zijt. Ik verzoek U daarom bijgaand formulier
te willen invullen en terug te bezorgen ter gemeente-secretarie (bovenafdeeling).

De burgemeester van Terneuzen,
[ondertekend door de waarnemer C. Verlinde]

(Bron: gemeentearchief Terneuzen, dossier ‘Maatregelen tegen de joden’)